1. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan, onder de door de lidstaat vastgestelde voorwaarden, bevoegde ambtenaren aanwijzen die op grond van deze verordening rechtstreeks inlichtingen kunnen uitwisselen.
De bevoegde autoriteit kan de reikwijdte van die aanwijzing beperken.
Het is de taak van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken om een actuele lijst van bevoegde ambtenaren bij te houden en deze lijst aan de centrale verbindingsbureaus voor accijnszaken van de andere betrokken lidstaten beschikbaar te stellen.
2. Ambtenaren die uit hoofde van de artikelen 12 en 13 inlichtingen uitwisselen, worden geacht over de vereiste bevoegdheid voor de toepassing van die artikelen te beschikken, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten bepaalde voorwaarden.